Brief van de WSK aan de Vaste Commissie OCW van de Tweede Kamer

 

Aan de leden van de Vaste Commissie OCW van de Tweede Kamer

2 september 2016.

 

Geachte,

Op 9 juni jongstleden heeft staatssecretaris S. Dekker u zijn reactie toegezonden op een brief van mevrouw I. Oenema-Mostert (Stenden Hogeschool, Groningen).

Volgens Dekker beschrijft Oenema-Mostert de huidige situatie van het kleuteronderwijs adequaat. Of dit zo is, kunnen we niet beoordelen omdat we haar brief niet kennen – het verzoek van één van ons daartoe is onbeantwoord gebleven. We kunnen daarom slechts op de reactie van Dekker reageren. Dit doen we omdat wij kanttekeningen plaatsen bij diverse zinsneden in zijn brief. Weliswaar zijn deze zinsneden gangbaar in het huidige onderwijsbeleid, maar ze staan haaks op de motie Rog die de Tweede Kamer op 15 maart heeft aangenomen waarin hij de regering verzoekt specifiek aandacht te geven aan de ontwikkelingsfase van de kleuter.

A. De Staatssecretaris gebruikt het woord kleuter op één wijze, terwijl het drie betekenissen heeft:

  1. ‘Kind in groep 1/2’.
  2. ‘Kind met een bepaalde kalenderleeftijd (bijvoorbeeld 4,5 – 6,5 jaar)’.
  3. ‘Kind dat in psychologisch opzicht op een bepaalde manier op een taak reageert.

Enkele voorbeelden: het tekent een schoorsteen op een schuin dak niet verticaal maar loodrecht op dat dak (afbeelding 1); het spiegelt letters (afbeelding 2); enzovoort’.

schoorsteen geesje

 

Afbeelding 1. Een kleuter tekent een schoorsteen loodrecht op een schuin dak.

 

 

geesjeAfbeelding 2. Kleuter Geesje spiegelt lettertekens.

 

 

 

De volgende passage in de brief leidt dan ook tot een misverstand dat kenmerkend is voor het huidige onderwijsbeleid en raakt de kern van de problematiek in het kleuteronderwijs:

‘Voor sommige kleuters betekent dit dat er veel aandacht wordt besteed aan voorwaardenscheppend onderwijs, met voldoende ruimte voor spelend en ontdekkend leren. Andere kleuters zijn juist toe aan een meer schools aanbod, met bijvoorbeeld aandacht voor het leren van letters en getallen’.

Deze passage dient volgens ons te luiden:

‘Voor kinderen die in groep 1/2 zitten (betekenis 1) en in psychologisch opzicht kleuters zijn (betekenis 3), betekent dit dat er veel aandacht wordt besteed aan voorwaardenscheppend onderwijs, met voldoende ruimte voor lerend en ontdekkend spelen. Andere kinderen die in groep 1/2 zitten (betekenis 1) maar in psychologisch opzicht geen kleuter meer zijn (betekenis 3) maar al jong schoolkind, zijn juist toe aan een meer schools aanbod, met daarin ook aandacht voor het leren van letters en getallen’.

B. Dekker: ‘Kleuters hebben belang bij een rijk en gedifferentieerd onderwijsaanbod dat voldoende aansluit op hun «zone van de naaste ontwikkeling», oftewel onderwijs dat hen aanspreekt op een niveau dat net buiten hun bereik ligt’.

Ewald Vervaet, lid van onze kerngroep, heeft onlangs in zijn boek Basisonderwijs zonder basis uitvoerig aangetoond dat de zone van de naaste ontwikkeling (ZNO) een spookbegrip is (p.61-144):

  1. Om een aanvankelijk onbegrepen verschijnsel te verklaren, probeert men het te vangen in een nieuw begrip – bij ZNO is dat niet van toepassing: er is namelijk geen sprake van een verschijnsel dat door ZNO verklaard zou kunnen worden.
  2. Er worden geen nieuwe feiten aangedragen, waarbij ZNO ervoor zorgt dat een eerder onbegrepen verschijnsel effectief aangepakt wordt – pas als dat wel het geval is, kan een poging tot verklaring [1] van zo’n verschijnsel als een feitelijk begrip worden opgevat.
  3. In de wetenschap wordt een begrip pas toegepast, als de feitelijke status [2] van de aanvankelijke verklaring [1] is aangetoond – het begrip ZNO verklaart niets en wordt niet geschraagd door feitelijk aangetoonde bewijzen en zou derhalve in geen enkel wetenschappelijk verband (dus ook niet in het onderwijs) mogen worden toegepast.

De geschiedenis van de scheikunde bevat hier vele voorbeelden van. Iemand nam een damp waar die nog niet eerder was gezien (‘onbegrepen verschijnsel’) en nam aan dat hij een nieuw element had ontdekt (verklaringspoging: ‘nieuw element’). Verder onderzoek toonde aan dat geen van de tot dan toe bekende elementen de reacties van dit mogelijk nieuwe element vertoonde (‘feitelijkheid aantonen met nieuwe feiten’). Op de geschetste manier is bijvoorbeeld het element broom ontdekt.

Ook mevrouw F. Janssen-Vos, een aanhanger van onderwijs dat op ZNO is gebaseerd, erkent feitelijk dat ZNO een spookbegrip is want in haar boek Baanbrekers en boekhouders (2012) stelt ze dat kinderen die op ZNO gebaseerd onderwijs krijgen, rond 7, 8 jaar kunnen lezen, rekenen en schrijven (p.92). Dat is juist, maar ook in onderwijs dat niet op ZNO is gebaseerd, zijn kinderen doorgaans rond 7, 8 jaar lees-, reken- en schrijfrijp. Op ZNO gebaseerd onderwijs zorgt niet voor de gewenste versnelling en is dus niet effectief maar zelfs overbodig – precies zoals het wassen van de tempel met melk door een stam in India tijdens een zonsverduistering niet effectief is om de zon weer te laten schijnen, want ook zonder wassen met melk gaat de zon gewoon weer schijnen. Wat betreft het onderwijs aan kleuters is het bovendien schadelijk om kostbare tijd te besteden aan iets overbodigs en bij het falen op dat gebied negatieve beoordelingen te geven aan kinderen en ouders.

Dekker stelt dat hij de kennis en expertise van hogescholen en pabo’s – ook die van Oenema in haar schrijven over ZNO – in zijn beleid wil gebruiken en meent dat hij daarmee uitvoering geeft aan de motie Rog.

Werken met ZNO geeft juist géén uitvoering aan de motie Rog: men kan kinderen niet én onderwijs geven ‘dat hen aanspreekt op een niveau dat net buiten hun bereik ligt’ én onderwijs dat aansluit op hun ontwikkelingsfase zoals de motie Rog vraagt, zoals gras niet sneller gaat groeien als je eraan trekt, maar gedijt bij een goede verzorging!

Behalve de ontwikkelingspsychologie toont recent neurologisch onderzoek aan dat het brein van kleuters nog niet toe is aan schools onderricht en bewust leren, hun geheugen is nog te beperkt ontwikkeld en de neurologische verbindingen tussen het brein en de zintuigen zijn nog niet voldoende gerijpt. Evenals de concentratie, zelfbeheersing en het werkgeheugen. Ze leren door spelen en bewegen in de ruimte en het imiteren van andere kinderen en volwassenen. Dit is een autonome, impliciete en onbewuste vorm van leren, net als leren lopen. Een kind gaat lopen als het eraan toe is, het ene kind vroeg, het andere laat. Het gaat echt niet sneller als we allerlei loopoefeningen voordoen. Als wij het hebben over voorbereidend onderwijs, dan bedoelen wij daar nadrukkelijk mee: het aanleren (door imitatie en herhaling) van goede gewoonten in de omgang met zichzelf, met elkaar en met de materialen in de klas en doe-activiteiten, die binnen de psychologische en neurologische mogelijkheden van de kleuter liggen en die deze ontwikkeling ondersteunen zoals touwtjespringen, puzzelen, en knutselactiviteiten.

We hebben het hier nadrukkelijk over goede gewoonten in de omgang met zichzelf, met elkaar en met de materialen in de klas en met doe activiteiten, die binnen de psychologische en neurologische mogelijkheden van de kleuter liggen en die deze ontwikkeling ondersteunen zoals touwtjespringen, puzzelen, en knutselactiviteiten.

Een kind benaderen buiten de grens van zijn (actuele) mogelijkheden kan niets anders betekenen dan dat er iets geforceerd wordt. Dat aanbod blijft niet hangen, is dus tijdverspilling en zorgt voor faalangst. Een kind benaderen óp zijn ontwikkelingsniveau betekent dat het ruimte krijgt om verder te experimenteren, ontwikkelen en groeien. Als een kind dat aan lezen toe is, leert het in 40 uur lezen. Het is dus tijdverspilling om voortijdig letteroefeningen aan te bieden.

ZNO kan geen onderdeel vormen van de invulling waar de motie Rog om vraagt, omdat ZNO deels ten grondslag ligt aan de problemen die zijn ontstaan doordat kleuters in het huidige kleuteronderwijs net buiten in plaats van binnen het bereik van hun psychologisch ontwikkelingsniveau worden aangesproken. ZNO-onderwijs is doel- in plaats van ontwikkelingsgericht en gaat voorbij aan de noodzakelijke neurologische en psychologische ontwikkeling.

Verder is het van belang om in het onderwijsbeleid bij het gebruik van het woord kleuter, onderscheid te maken tussen de verschillende interpretaties, zoals hierboven genoemd onder A punt 1, 2 en 3.

We zijn bereid onze reactie toe te lichten.

Met vriendelijke groeten,
De kerngroep van de WSK

Klik hier voor een PDF-versie van deze brief

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *