Klankbordbijeenkomst Kleuteronderwijs

Een gesprek tussen de Inspectie voor het onderwijs en betrokkenen bij het onderwijs aan jonge kinderen, 27 maart 2013

De deelnemers:
Van de WERKGROEP EN STEUNGROEP KLEUTERONDERWIJS (hierna: WSK): Elly de Wildt-Dienske, Erica Ritzema, Lianne Morssink en Joke van der Meij, extra: Robin Schippers en Margreet Lindeijer
CITO, het jonge kind: Irma Koerhuis
Stenden Hogeschool (Noord-Nederland): Sieneke Goorhuis, lector en hoogleraar
VVE (Vroeg en Voorschoolse Educatie) voor kinderen van 2,5 tot 4 jaar met (taal- ) achterstand, SARDES: Job Kloprogge
Hoofdinspecteur primair onderwijs , speciaal onderwijs en expertisecentra: Arnold Jonk
Coördinerend inspecteur primair onderwijs: Herman Bijsterbosch
Inspecteurs en leden van de expertisegroep Jonge Kind: Hermine van Hemert , Karen Ringnalda , Carolien Schaarsberg

De rode draad in het gesprek bestond uit de vragen:

1. Wat doet de Inspectie goed en moet ze blijven doen?
2. Wat doet de Inspectie nu niet, maar zou wel moeten?
3. Hoe zou de Inspectie kunnen bijdragen aan verdere ontwikkeling van onderwijskwaliteit?

1. Wat doet de inspectie goed en moet ze blijven doen?
De omschrijving van het toezichtkader van de Inspectie geeft veel herkenning, en de conclusie is dat de intentie goed is.

Het slot van de Nota “Jong geleerd” is goed geformuleerd, waar het de leeromgeving in groep 1 en 2 betreft. Nu dient nog de discussie gevoerd te worden over wat precies verstaan wordt onder een optimale leeromgeving, en wat dan de vertaalslag is in de praktijk. Wat kun je ‘zien’?

  • De Inspectie heeft een goede signalerende werking, waardoor verbetertrajecten gestart worden. Het kan dan gaan om kleuterafdelingen die vaak geïsoleerd zijn, en soms een slecht pedagogisch klimaat hebben.
  • Het is goed dat de Inspectie de competenties van leerkrachten en directies kan stimuleren, zodat een optimale speel-leeromgeving voor het kind gewaarborgd blijft, door een beroep te doen op ieders eigen verantwoordelijkheid en professionaliteit. De inspectie doet dit door in gesprek te gaan met directies, leerkrachten, intern begeleiders, ouders en leerlingen. Door hen de juiste vragen te stellen, te kijken en te luisteren, en dóór te vragen over de visie en de vertaalslag ervan voor groep 1 en 2. Dit prikkelt en zet aan tot denken, tot actie, het nemen van verantwoordelijkheid en tot erkenning voor wat er ‘speelt’ in groep 1 en 2.

2 Wat doet de Inspectie nu niet, maar zou wel moeten?

  • De WSK houdt een uitgebreid pleidooi voor een herstel van de ‘knip’ tussen groep 2 en 3 omdat die evident is. De WSK erkent het belang van een doorlopende leerlijn in het aanbod. Maar kleuters leren anders dan leerlingen van 6 of 7 jaar. Mevr. S. Goorhuis stemt daarmee in en brengt in dit verband onder de aandacht het recent verschenen boek van Wilna Meijer, ‘Onderwijs, weer weten waarom’.
  • Het komt voor dat leerkrachten zich niet serieus genomen voelen, of zelfs geïntimideerd door de inspectie.
  • Er is bij PABO’s, schooldirecties en –besturen weinig inhoudelijke kennis over de ontwikkeling van Het Jonge Kind. Dat is ronduit zorgelijk. Temeer omdat er wel eisen worden gesteld vanuit de directies en besturen voor groep 1 en 2, terwijl daar geen visie achter steekt. Er is bijgevolg geen erkenning voor de professionele onderbouwleerkracht. Dat leidt weer tot een gevoel van onzekerheid, isolement en een neiging tot aanpassing aan de gestelde eisen. Bij toekomstige leerkrachten onderbouw worden grote hiaten geconstateerd in hun kennis. Ze zijn dan ook onvoldoende toegerust. De grote vraag is hoe PABO’s gecontroleerd worden? Het is HBO, en dus hoort er overleg te zijn met het werkveld over de competenties. Dit is een belangrijk onderwerp voor nu en de toekomst.

Door de Inspectie wordt gesteld dat planmatig werken niet per definitie minder aansluitend op het kind is dan thematisch werken. Als de kleuter geen intrinsieke prikkel van binnen ervaart kan een programmagerichte aanpak (tijdelijk) goed werken. Maar de vraag die moet worden gesteld is of kinderen de ruimte krijgen om zich op hun moment en in hun tempo te ontwikkelen? Het komt aan op het hebben en tonen van vertrouwen. Anders kan zich door overvragen en door faalangst een negatief zelfbeeld aandienen.

  • Een majeur probleem in het onderwijs lijkt te zijn dat leerkrachten voelen dat ze worden afgerekend op de ‘resultaten’, terwijl er vanuit de inspectie, besturen, directies en collega’s geen oog is voor het onderwijsproces.
  • Door de opbrengstgerichte focus op, en daaraan gerelateerde vraagstelling door de Inspectie wordt het accent te veel verlegd naar de cognitieve vakken en ontwikkeling. Dat werkt verschraling en afroming van het onderwijs in de hand. Het tij moet dus keren.

De WSK vraagt aan de Inspectie of zij zich verantwoordelijk voelt voor deze verschraling van het onderwijs. De Inspectie bevestigt deze vraag; zeker voelen zij zich verantwoordelijk. Ook zij zien de negatieve effecten. Dat is ook de reden voor dit overleg.

3 Hoe zou de Inspectie kunnen bijdragen aan verdere ontwikkeling van onderwijskwaliteit?

  • De Inspectie wil duidelijker dan ze nu doet overbrengen dat ze niet is aangesteld om onderwijsvormen af te keuren maar dat ze een visie op onderwijs wil zien. Ze stelt scholen vragen over visie en aanbod en het verband tussen die twee. De leerkracht moet zich kunnen verantwoorden voor wat hij of zij doet, en waarom!
  • Belangrijk lijkt dat de Inspectie een duidelijke, voor alle scholen heldere definitie formuleert voor de termen die ze hanteert. Anders blijft het risico dat er veel verwarring veroorzaakt wordt. Bijvoorbeeld ‘Doelgericht werken’: er hoeft geen bepaald doel bereikt te worden, maar wat er gedaan wordt, georganiseerd of aangeboden is er niet zomaar, maar vanuit een professionele redenering. Daar gaat het om. Het kan zelfs gelden voor wat er (juist) níet gedaan wordt. De Inspectie wil het ‘verhaal erachter’ horen van de professional. Nog een begrip dat verwarring veroorzaakt is ‘opbrengstgericht onderwijs’, een speerpunt van het onderwijsbeleid. In de scholen wordt dit vaak opgevat als onderwijs dat meetbare cijfers en toetsresultaten nastreeft. Dat is volgens de Inspectie niet de essentie, de focus is onbedoeld teveel op eenzijdig cognitieve prestaties gericht.
  • Een duidelijke rol van de Inspectie is het bij de schooldirectie doorvragen over de visie van de school, waarbij die directie geprikkeld wordt om een vertaalslag te maken zodat het ‘anders’ leren van het jonge kind hierin terug is te zien. De WSK dringt er bij de Inspectie op aan dat zij schooldirecties adviseert om kleuterleidsters uit te nodigen voor het gesprek tussen schoolbestuur en Inspectie. Want meestal zijn zij het die de visie op het kleuteronderwijs van de school goed voor het voetlicht kunnen brengen.
  • Het komt voor dat scholen de visiewerking voor groep 3 en 4 ‘terug redeneren’ naar groep 1 en 2. Daar neemt de Inspectie aan deze tafel echter geen genoegen mee.
  • De WSK vraagt zich af of de Inspectie van het Onderwijs wel het juiste orgaan is om de onderwijskwaliteit verder te verbeteren. Waarom dat niet overlaten aan de professionals in het veld? Ze adviseert de Inspectie om te faciliteren dat leerkrachten, en dus ook kleuterleidsters, op bezoek gaan bij andere scholen, in andere steden en regio’s op bezoek gaan en elkaar ondersteunen en begeleiden. Daar leren alle partijen van. De Inspectie plaatst dit idee in de categorie ‘out of the box’.

De WSK kan zich voorstellen dat de tijd rijp is om buiten de gebaande paden te denken.

  • De rijkdom van het aanbod is in de kleuterklas zeker niet (alleen) terug te vinden in de methodeboeken die op de plank staan. (Denk aan taal-ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling, motoriek, zintuiglijke ontwikkeling, enz.). Er is nog een flinke slag te maken om aan te geven welke inrichting, activiteit, benadering, enz. bijdraagt aan de brede ontwikkeling van de kleuter. De Inspectie wil dat er in de kleuterperiode ( minstens, maar het hoeft niet meer) 1 keer getoetst wordt met een landelijk genormaliseerde toets (CITO).
  • Daarnaast moet te zien zijn dat de individuele ontwikkeling van kleuters gevolgd wordt d.m.v. een gestructureerd observatie-systeem m.b.t. ontwikkelingslijnen. De vraag is of de leerkracht de zone van de naaste ontwikkeling kent? Als de leerkracht kennis heeft van de ontwikkelingslijnen/ontwikkelingssprongen en vertrouwen heeft in de ontwikkeling van het kind, zal de leerkracht goed kunnen beredeneren waarom hij/zij het onderwijs voor het jonge kind op deze manier inricht en aanpakt. Het gaat om dat beredeneren, om de kunst van de juiste afstemming. In de eigen professionaliteit staan door collegiale consultatie en reflectie, wat een perfecte manier is om de professionalisering te waarborgen. Hierdoor leert de leerkracht verantwoording te nemen over wát hij of zij doet en waarom.

Dat leidt vanzelf tot het ‘beredeneerde aanbod’. Aan de Inspectie de vraag in hoeverre zij dit kunnen stimuleren.

  • Alle leden van de WSK vinden dat de termen ‘kleuters’ en ‘ontwikkelingslijnen’ weer dienen te worden gehanteerd.
  • In dat kader kan letters trainen zonder de professionele afweging of dit wel of niet passend bij dit kind is, niet klakkeloos aan elke kleuter aangeboden worden. Er kan en mag niet kunstmatig getraind of geoefend worden om het toetsresultaat omhoog te krikken!
  • Er is een blijvend kritische kijk nodig op het wel of niet gebruiken van CITO-toetsen! Toetsen dient op maat te geschieden. Daarover bestaat veel onduidelijkheid op scholen. Zo krijgen in Den Haag scholen opdracht alle CITO-toetsen bij kleuters, in beide groepen, af te nemen! Het behalen van een hogere toets-score moet echter niet het doel worden van een handelingsplan. Natuurlijk zijn de Inspectie en het Cito niet alleen schuldig aan de daardoor ontstane onderwijsversmalling, maar ze liggen er wel aan ten grondslag. Cito pretendeert dat de toets een middel en geen doel is, maar zet kinderen wel af tegen een gemiddelde. Dat gemiddelde kind heeft overigens nog nooit iemand in zijn klas gehad. Bovendien worden in de nieuwste versies vragen gesteld die niet in het kleuteronderwijs aan bod kwamen. Dat hoeft natuurlijk ook helemaal niet, omdat er niet wordt uitgegaan van het ontwikkelingsniveau van de kleuters. Kleuters leven nog in een magische wereld en verwonderen zich nog overal over. Vanuit die wetenschap moet je vertrekken om ze respect bij te brengen voor de wereld om hen heen. We moeten af van dat competitieve en weer terug naar een coöperatieve samenleving! De voedingsbodem daarvoor was ooit het kleuteronderwijs en dat moeten we in ere herstellen.
  • Een interessante vraag is hoe inspiratie gemeten wordt?
  • Scholen hebben sterk de neiging datgene waar de Inspectie aandacht aan schenkt, en naar vraagt, uit te vergroten. De WSK stelt dat scholen ‘vanzelf’ meer aandacht gaan besteden aan hun visie op onderwijsleerprocessen als de Inspectie de scholen daarover (meer) zou bevragen. Doordat de Inspectie de scholen nu vooral beoordeelt op reken- en taal-opbrengsten bieden de scholen eenzijdig rekenen en taal aan. De WSK wenst dat de Inspectie de creatieve en bewegingsvakken minstens zo belangrijk maakt.
  • De Inspectie wil meerdere typen scholen beoordelen en stimuleren, niet alleen het Montessori-onderwijs, het Vrije School-onderwijs , maar ook meer klassikale en andere vormen. En dus ook meerdere aspecten van de kerndoelen beoordelen en stimuleren in de breedte van het curriculum zoals bewegingsonderwijs en creativiteit. Daarnaast gaat ze in de naaste toekomst ook de doorgaande lijnen van de kinderopvang naar de basisschool waarborgen Mevr. S. Goorhuis en de WSK willen de Inspectie nu al waarschuwen voor verdere verschoolsing van het aanbod in kinderopvang en peuterspeelgroepen. Niet de leerlijnen van de basisschool moeten naar jongere leeftijd worden bijgesteld maar omgekeerd: het aanbod van vrijspel en individuele ontwikkelingsruimte zoals dat nu in veel peuterspeelplaatsen gelukkig nog praktijk is zou door de jongste groepen van de basisschool overgenomen moeten worden in een doorlopende leerlijn vrijspel.
  • In het toezicht wil de Inspectie ook accenten gaan leggen op het onderwijsproces, in balans tussen opbrengst en het proces. Dus ook de vraag wat de leerwinst is, de groei en ontwikkeling van kinderen en wat de school daar aan toevoegt? Deze materie is een toekomstig gespreksonderwerp.
  • De Inspectie wil in periodieke doelgroepgesprekken contact houden met o.m. ‘betrokkenen bij het onderwijs aan het jonge kind’.

Tot slot

  • De Inspectie heeft haar overwegingen om in de naaste toekomst classificaties als ‘excellente school’ uit te reiken niet toegelicht.
  • Wel heeft de WSK laten weten dat zij weinig ziet in classificaties als excellente school omdat dat niet inspireert tot beter onderwijs maar slechts tot onderwijsvernieuwingen leidt die voortkomen uit gevoelens van angst en concurrentie. Daar kan niet veel goeds uit voortkomen.
  • De Inspectie laat blijken een open oog te hebben voor de negatieve effecten van het huidige systeem en heeft gevraagd om advies hoe het beter kan.

De algehele indruk van de bijeenkomst was die van een prettig en open gesprek, met wederzijds begrip en respect. Een goede basis voor de toekomst!

 

2 reacties

  • R. Albers

    Werkgroep en Steungroep Kleuteronderwijs( WSK) doet erg goed werk!!
    Wat m.i. erg belangrijk is en waar snel verandering, verbetering in zou moeten komen, is de opleiding op de PABO aan studenten die zich specialiseren in onderwijs aan kleuters.?! Verlenging in uren stage en onderwijs- inhoudelijke verbetering.
    Ook het betrekken in overleg en gesprekken en serieus nemen van ervaren kleuterleidsters door directie en bestuur, zou de verschraling van het onderwijs aan het jonge kind zeker kunnen verbeteren. Inspectie zou zich hier veel meer op moeten richten?!

  • Jopie Bakker-Fuchs

    Ga zo door ….

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *