1. De grilligheid van de ontwikkeling van kleuters

In de motie stelt u: ‘constaterende dat kleuters vanwege hun grillige ontwikkeling moeilijk betrouwbaar te toetsen zijn’.

Dit is inderdaad juist. Die z.g. grilligheid zit hem in de fase van ontwikkeling. We zeggen dat de kleuter onomkeerbaar functioneert en het jonge schoolkind omkeerbaar. Daarmee hangt samen dat bij de kleuter het waarnemen domineert over het redeneren (hij blijft bij een visuele indruk hangen), terwijl bij het jonge schoolkind het redeneren domineert over het waarnemen (hij overstijgt de visuele indruk door te redeneren dat de grotere hoogte van de rode limonade wordt gecompenseerd door zijn kleinere breedte). We maken dit duidelijk door het volgende voorbeeld:

Vóór kleuter Joris staan twee gelijke glazen limonade als in afbeelding 1.
U: ‘Er is een kind dat heel veel dorst heeft. Het houdt evenveel van rode als van groene limonade. Maakt het uit of hij het glas rode limonade uitdrinkt of het glas groene limonade?’ – Joris antwoordt: ‘Maakt niet uit’.

2013-11-19 kleuterlimonade

Dan laat u Joris de groene limonade overgieten in het lege glas – u helpt hem daarbij als u ziet dat hij gaat knoeien. U, over de situatie in afbeelding 2:

‘En nu: maakt het nu uit of hij het glas rode limonade uitdrinkt of het glas groene limonade, als hij zijn dorst wil lessen?’ – Joris antwoordt: ‘Het maakt wel uit’. Tot hier is er geen sprake van grilligheid.
Maar nu kan Joris’ antwoord grillig worden.
U: ‘In welk glas zit de meeste limonade?’ – Joris, op het glas rode limonade wijzend: ‘Dit’. U: ‘Waarom?’ – Joris: ‘Omdat dat (hij wijst op de hoogte van de rode limonade) hoger is dan dat (hij wijst op de hoogte van de groene limonade)’.
Een week later herhaalt u de proef.
U, na het overgieten: ‘Welk glas is het beste tegen de dorst?’ – Joris, op het glas groene limonade wijzend: ‘Dit’. U: ‘Waarom?’ – Joris: ‘Omdat dat (hij wijst op de breedte van de groene limonade) meer is dan dat (hij wijst op de breedte van de rode limonade’.
Grillige antwoorden dus. De ene keer meent Joris dat er in de situatie van afbeelding 2 meer rode limonade is dan groene, maar de andere keer meent hij dat er meer groene limonade is dan rode. Inhoudelijk komt hij dus tot een tegengestelde conclusie en wijzigt zijn argumentatie.
Structureel is Joris’ reactie echter dezelfde. Hij let beide keren slechts op één factor, de ene keer de hoogte van de limonade en de andere keer de breedte ervan. Hij betrekt beide factoren niet op elkaar.
Een kind in de fase van het jonge schoolkind betrekt ‘hoogte’ en ‘breedte’ wel op elkaar.

Twee jaar later doet u de proef weer met Joris.
U, bij de situatie in afbeelding 2: ‘Welk glas is het beste tegen de dorst?’ – Joris antwoordt weer: ‘Dat maakt niet uit’. U (aansluitend bij zijn denkwijze als kleuter): ‘Maar dit (u wijst op de hoogte van de rode limonade) is toch hoger dan dat (u wijst op de hoogte van de groene limonade)?’ – Joris: ‘Ja, maar dit (hij wijst op de breedte van de groene limonade) is breder dan dat (hij wijst op de breedte van de rode limonade)’.
Met andere woorden, als jong schoolkind betrekt Joris hoogte en breedte op elkaar om te besluiten dat er nog even veel is.

Drie conclusies in verband met het onderscheid tussen het onderwijs aan kleuters en het onderwijs voor jonge schoolkinderen

1. Op gedragsniveau kent de ontwikkeling van de kleuter een zekere grilligheid voornamelijk als hij zich geplaatst ziet voor taken die feitelijk op het vlak liggen van het jonge schoolkind, maar op psychologisch-structureel niveau is de ontwikkeling allerminst grillig en volgt de logische ontwikkeling van kleuter naar jong schoolkind.
Uit deze stand van zaken vloeien drie overwegingen voort.
1.1 De kleuter is inderdaad moeilijk betrouwbaar te toetsen, namelijk wanneer men slechts let op de juistheid van de inhoud van het antwoord (zoals Cito doet).
1.2 De kleuter is in het geheel niet moeilijk betrouwbaar te toetsen, namelijk wanneer men, zoals de WSK wenselijk acht, ook men ook de psychologisch-structurele kant van de antwoorden meetelt.
1.3 Een kleuter is wel toe aan tellen van 1 tot 20 of 30, aan het hakken van een zin als ‘die kabouters dragen hoeden’ tot ‘die-ka-bou-ters-dra-gen-hoe-den’, aan het bedenken van andere woorden die met de klank /p/ beginnen nadat de leerkracht ‘Poes, paard, potlood’ heeft gezegd, enzovoort. De kleuter is niet toe en dient daarom niet getoetst te worden op het niveau van het jonge schoolkind, zoals kennis van hoe de letters van ons alfabet eruit zien en hoe ze klinken, kennis van hoe onze cijfers eruit zien en voor welke aantallen ze staan, terugtellen van 20 tot 11, hoe de namen van de maanden luiden en hoe hun volgorde is, enzovoort.

Observeren van de ontwikkeling
Toetsen van kleuters is niet nodig, wanneer de leerkracht de ontwikkeling van de kleuter nauwgezet bijhoudt en met het onderwijsaanbod aansluit bij deze ontwikkeling. Door een leerlingvolgsysteem te hanteren dat is voorzien van de vaste stappen in de ontwikkeling van de verschillende domeinen kan eenvoudig worden afgelezen of een kind een voorsprong of achterstand heeft en weet de leerkracht waar dit kind behoefte aan heeft.

Bijlage 1 bij de brief aan voorstemmers motie kleutertoetsen Tweede Kamer van 18 november 2013 door de kerngroep WSK.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *