25 oktober 2016 – Brief WSK – overleg WSK met onderwijs 2032

25 oktober 2016.

 

Geachte mevrouw Berendrecht en meneer Weekenborg,

We danken u voor de uitnodiging om met u te kunnen spreken over het kleuteronderwijs met als belangrijkste doel, de herinrichting van het kleuteronderwijs óp het ontwikkelingsniveau en niet in plaats van bóven het niveau van de kleuter, zoals dat in de laatste decennia het geval is.

Daar u dit onderhoud zult terugkoppelen aan staatssecretaris S. Dekker, nemen we aan dat het direct verband houdt met de motie die de Tweede Kamer op 15 maart jongstleden heeft aangenomen (www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2016Z05026&did=2016D10290), om een eind te maken aan de wantoestanden die in het kleuteronderwijs heersen; zie het zwartboek Kleuters in de knel! dat we de Tweede Kamer op 9 april 2013 hebben aangeboden (www.wsk-kleuteronderwijs.nl/…/Zwartboek-Kleuters-in-de-knel-april-2013-LR.pdf), en de uitzending van De Monitor van 21 februari jongstleden (www.npo.nl/de-monitor/21-02-2016/KN_1676827).

De regering kan kleuteronderwijs óp kleuterniveau onmiddellijk bevorderen door de brochure Doorstroom van kleuters, die al in juni klaar was maar pas op 12 september (vijf dagen na het rondetafelgesprek van de Tweede Kamer over de toekomst van het kleuteronderwijs) openbaar werd gemaakt, terug te trekken. Op 27 september hebben we de Tweede Kamer verzocht te bevorderen:

  • ‘dat de regering de brochure intrekt,
  • dat zij haar voornemen om “het aandeel zittenblijvers in de basisschoolperiode terug te brengen van 2,2% in 2013 naar 1,5% in 2020” (Dekker in zijn brief aan u van 4 april jongstleden; hij betrok daar groep 2 uitdrukkelijk bij) intrekt en
  • dat zij de PO-Raad, alle schoolbesturen, alle schooldirecties en de Inspectie van het Onderwijs van beide besluiten op de hoogte brengt’.

Op de langere termijn kan de regering kleuteronderwijs óp kleuterniveau bevorderen met de volgende maatregelen:

  1. In de onderwijswetten staan nu kalenderleeftijden of termijnen die daarvan afgeleid zijn. In plaats daarvan gaat men psychologische leeftijden hanteren.
  2. De begrippen ‘verlengd kleuteren’ en ‘een kleuter die blijft zitten’ worden geschrapt omdat ze innerlijk strijdig zijn: een kleuter is en blijft een kleuter zolang hij neurologisch en psychologisch een kleuter is en kan pas gaan functioneren als een jong schoolkind als hij daar neurologisch en psychologisch rijp voor is. In de visie van een school dient te worden beschreven op welke manier men vaststelt dat de kleuter rijp is om te gaan leren lezen, rekenen en schrijven.
  3. De pabo’s dienen hun studenten inzicht te geven in de ontwikkeling van het kind in het algemeen en in de ontwikkeling van de kleuter in het bijzonder. In het eerste deel van de pabo-opleiding komen beide aan bod. In het tweede deel kiest een student voor het jonge of het oudere kind. In de specialisatie voor het jonge kind wordt veel aandacht besteed aan de praktijk. Deze specialisatie dient zo spoedig mogelijk te worden ingesteld.
  4. Naast een afstudeerrichting ‘Jong kind’ aan de pabo’s dient er zo spoedig mogelijk een instelling in het leven geroepen te worden die overal in het land nascholingscursussen gaat verzorgen aan leerkrachten die tijdens hun opleiding te weinig geleerd hebben over de ontwikkeling van peuter via kleuter naar jong schoolkind. Het is van belang dat deze nascholing wordt verzorgd door mensen die deze ontwikkeling uit eigen opleiding en ervaring kennen. Op 8 juli hebben we bij de Tweede Kamer daarover een voorstel ingediend – we sluiten die brief bij.
  5. De Inspectie van het Onderwijs dient de groepen 1 en 2 (en de overige basisonderwijsgroepen) niet meer op leerdoelen en leeropbrengsten te beoordelen, maar ziet erop toe dat elke leerkracht op elk ontwikkelingsdomein het onderwijsaanbod op didactisch verantwoorde wijze aanbiedt óp het ontwikkelingsniveau van ieder kind.
  6. Om goed kleuteronderwijs te kunnen geven is het noodzakelijk dat in de kleutergroepen niet meer dan 25 kleuters zitten. De onderwijsruimte dient plaats te bieden aan diverse hoeken, waarin werken op de grond en het spelen met zand en water (liefst zowel binnen als buiten) mogelijk is. Tweemaal per dag een uur vrij spelen dient gewaarborgd te zijn.
  7. Er is een diepe kloof tussen het primaire onderwijsveld gevormd door (kleuter)leerkrachten, schooldirecteuren, ib’ers aan de ene kant en het secundaire onderwijsveld gevormd door onderwijskundigen, beleidmakers, ontwikkelingspsychologen die de psychologische ontwikkeling van het kind ontkennen dan wel voor negeerbaar houden, testpsychologen zoals van Cito en Cotan en onderwijsinspecteurs aan de andere kant.
    Het secundaire onderwijsveld heeft niet of te weinig geluisterd naar het primaire onderwijsveld. De WSK wil dat dit structureel verandert. Dit kan worden verwezenlijkt door een adviesorgaan van kleuterleerkrachten dat beleidsvoornemens van de regering toetst. Op die manier kan in het kleuteronderwijs de kleuter weer het uitgangspunt zijn, terwijl hij in de afgelopen jaren steeds meer uit zicht is geraakt.
  8. In de huidige bestuursstructuur van het basisonderwijs zijn leerkrachten gedegradeerd van deskundigen tot uitvoerende werknemers zonder beslissingsbevoegdheid en worden zij vaak verplicht om werkopdrachten uit te voeren van bestuurders, die zelf niet deskundig zijn.Geef de leerkracht zijn vak en verantwoordelijkheid terug!
  9. Wij pleiten ervoor dat in de gehele basisschool slechts rijpheidsproeven (is een kind aan bepaalde leerstof toe?) en vorderingsproeven (in hoeverre heeft een leerstofrijp kind zich de leerstof eigen gemaakt?) worden afgenomen.

   Meerkeuzetoetsen en andere tests van instellingen als het Cito dienen uit het onderwijs te verdwijnen. Uit een test blijkt hoeveel procent een kind afwijkt van een gemiddelde maar dat levert niet de noodzakelijke objectieve informatie op voor aansluitend en passend onderwijs. ‘Afwijken van een gemiddelde’ is iets getalsmatigs maar geen kindkarakteristiek.

De ontwikkeling van kinderen in het algemeen en van de kleuter in het bijzonder is de afgelopen decennia niet veranderd. Wel hebben veranderingen plaatsgevonden in het onderwijs, met name in het onderwijs aan het jonge kind op de basisschool.

In de periode 1970-1990 is door de leerpsychologie ‘zone van de naaste ontwikkeling’ (ZNO) in Nederland geïntroduceerd waarin wordt gesuggereerd dat het kind qua ontwikkeling wél zou kunnen veranderen: ZNO-onderwijs zou drie tot zes jaar tijdwinst opleveren omdat kinderen zich al met 7-10 jaar schoolstof eigen zouden maken die ze in onderwijs zonder ZNO pas met 12 jaar zouden beheersen. Daar werden in 1970-1990 geen feiten voor aangedragen, maar deze leerpsychologie vond desondanks wel voedingsbodem in Nederland en is breed uitgedragen. In 2016 kunnen we stellen dat er van de beloofde tijdwinst helemaal niets terecht gekomen is. Ontwikkeling laat zich niet forceren, ‘gras gaat ook niet sneller groeien door eraan te trekken!’.

Het primaire onderwijsveld, met name de kleuterleerkracht, heeft ervaren dat:

  1. ZNO geen houdbaar begrip is,
  2. ontwikkelingsfasen (door aanhangers van ZNO ontkend) wel houdbare begrippen zijn en
  3. dat het onderwijs op die fasen gebaseerd dient te zijn en daarom óp het ontwikkelingsniveau van het kind gegeven dient te worden.

We zouden het waarderen dat u de heer Dekker verzoekt om te bevorderen dat zijn beleidsmedewerkers zich zo spoedig mogelijk informatie eigen maken waarin bovenstaande wordt aangetoond.

Wij verzoeken de heer Weekenborg, aangezien hij bij de PO-raad werkzaam is, te bevorderen dat de WSK haar opvattingen aan de PO-Raad en via hen aan de schoolbesturen uiteen kan zetten.

Met vriendelijke groeten,

De kerngroep van de WSK

 

Namens de kerngroep: Ewald Vervaet, Gerda Witte en Els Titulaer

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *